Kumite betekent 'worstelende of vechtende handen' en is de Japanse benaming voor het sparren. Tijdens het sparren gebruiken karatekas de handen, onderarmen, ellebogen, voeten, schenen en knieën om elkaar te slaan of te trappen. Vastgrijpen of clinchen wordt meestal niet toegestaan, maar dit verschilt tussen de verschillende stijlen en organisaties. Ook de mate waarin contact gemaakt mag worden (hoe hard en waar je elkaar mag raken) hangt af van je specifieke karatestijl en -organisatie.


Leren sparren is zowel fysiek als mentaal een lang proces. Je moet niet enkel de technieken die je mag gebruiken onder de knie krijgen, maar je moet ook de nodige controle over je snelheid en kracht ontwikkelen. Je moet leren bewegen en leren een aanval te blokkeren of ontwijken. Dit vraagt tijd. Tijdens gevechtstrainingen oefen je daarom de technieken in op een stoot- of trapkussen of op een partner. Later leer de deze verschillende technieken combineren, ontwijken en blokkeren.

Tijdens gevechtstraining wordt er gewerkt aan techniek en het 'begrijpen' van de mechanismes die bij het sparren horen. Je leert hierdoor ook te vertrouwen op jezelf en de technieken en methoden die je worden aangeleerd. Dit vertrouwen maakt het makkelijker om daarna echt te sparren. Deze stap zetten kan erg overweldigend zijn, maar wanneer je rustig hebt kunnen wennen aan het idee en je weet wat je kan, ontdekt je snel genoeg dat sparren een leuke en sportieve uitdaging is.