Even bijzonder als de karatestijl die hij stichtte, is grootmeester Sosai Masutatsu Oyama. Hij werd in 1923 geboren in bezet Korea en verhuisde in 1938 naar Japan. Nog in Korea trainde hij in het Shakuriki, een vorm van het Chinese Kempo, maar eens aangekomen in Japan gaat een wereld voor hem open. Wanneer zijn droom om gevechtspiloot te worden op niets uitdraait, stort hij zich op de krijgskunsten. Judo, Shotokan Karate, Goju-ryu Karate, Engels boksen,... geen enkele uitdaging gaat Masutatsu Oyama uit de weg. Alles wat hij leert, gebruikt hij om zijn eigen karatestijl en -filosofie uit te werken en die beslissing zal zijn leven en dat van miljoenen andere mensen grond veranderen!


Sosai Masutatsu Oyama werd in 1923 geboren in het door Japan overheerste Korea. De vroege jaren van zijn jeugd bracht hij echter door op de boerderij van zijn zuster in Mantsjoerije. Het was daar dat Masutatsu Oyama, toen nog Choi Yeong-eui, voor het eerst met krijgskunsten in aanraking kwam. Van een zeker meester Yi, die werkte op de boerderij van zijn zus, leerde hij de beginselen van het Shakuriki, een vorm van het Chinese Kempo.

In 1938, wanneer de oorlog uitbreekt, trek Masutatsu Oyama naar Japan om in dienst te treden als piloot in het Japanse leger. Oyamas broer was eerder met dezelfde intenties naar Japan vertrokken en hij zorgde er voor dat Oyama al snel de nodige contacten maakte. Zo komt hij tijdens zijn opleiding in aanraking met verschillende vechtsporten en begint hij al snel te trainen in het Kosen Judo. Hij trainde aan de Kodokan in Tokyo, de dojo van Jigoro Kano zelf, maar stapte later over naar de Sone Dojo, waaruit ook wereldkampioen Koji Sone zou voortkomen. Oyama trainde 4 jaar in het Judo en bereikte door zijn enorme toewijding de 4e Dan. Een van zijn trainingsmakkers in deze periode was Masahiko Kimura – de judoka die later een enorme reputatie zou verwerven door Helio Gracie (Brazilian Jiu-jutsu) te verslagen. De oorlog is echter afgelopen voor Oyama als piloot in actie kan komen en hij blijft net als vele japanners verdwaasd achter. De plannen die hij gemaakt had zijn met het einde van de oorlog aan diggelen geslagen en Oyama gaat op zoek naar een ander doel om zijn leven aan te wijden. Hij sticht een school voor ongewapend vechten, maar deze komt niet van de grond omdat hij als buitenlander niet door de japanners wordt aanvaard. Hij besluit opnieuw een opleiding te volgen en schrijft zich in aan de universiteit van Waseda.

Het is daar dat Masutatsu Oyama op een dag studenten van het Shotokan Karate ziet trainen. Hij voelt zich enorm tot hun stijl aangetrokken en traint met hen mee onder Gigo Funakoshi, de tweede zoon van Gichin Funakoshi. Wanneer deze de toewijding van Oyama ontdekt, zorgt hij ervoor dat Oyama onder Sensei Gichin Funakoshi zelf kan gaan trainen. Twee jaar lang zal Oyama bij Sensei Funakoshi blijven, hoewel hij zich toch vragen stelde bij de benadering van Funakoshi. Het was te veel Kata – alléén Kata – en veel te weinig Karate voor Oyama. Hier kwam verandering in toen de leden van Funakoshis dojo geruchten opvingen over een dojo in Osaka, waar men Goju-Ryu beoefende. Gigo Funakoshi trok daarop met 10 van zijn leerlingen naar Osaka om de Goju-Ryu school uit te dagen. De partijen verliepen niet zoals Gigo Funakoshi en zijn leerlingen gehoopt hadden. Gigo zelf wordt in zijn laatste duel vernederend verslagen door een Koreaanse inwijkeling die luisterde naar de naam So Nei-Chu. Gigo en zijn leerlingen keren terug naar Tokyo en veranderen hun manier van trainen. De Shotokan school begint meer aan Kumite te doen, maar Oyama richt zijn blik elders. Hoewel hij ondertussen ook in deze stijl de 4e Dan behaald heeft, voelt hij zich sterk aangetrokken tot het Goju-Ryu en die mysterieuze So Nei-Chu. Oyama pakt daarom zijn spullen en verhuist naar Osaka, waar hij begint te trainen met So.

So Nei-Chu was een van de eerste leerlingen van Goju-Ryu-stichter Chojun Miyagi en was de vaste trainingspartner van Gogen Yamaguchi. Achter de schermen was So de man die het Goju-Ryu sterk maakte, terwijl Yamaguchi de charismatische woordvoerder was die op de voorgrond trad en de stijl promootte. So maalde hier echter niet om en hij hield Yamaguchis dojo open terwijl deze krijgsgevangen was in Rusland. So Nei-Chu ontfermde zich over Oyama en overtuigde hem om aan krachttraining te doen, meer deel te nemen aan het vrije vechten (Jissen Kumite) en zich ook in de filosofische kant van het Karate te verdiepen. Wanneer Yamaguchi terugkeert uit Rusland, begint ook hij veel met Oyama te trainen. Hij leidt Oyama verder op en promoveert hem uiteindelijk tot 7e Dan Goju-Ryu.

Toen Mas Oyama 23 jaar oud was ontmoette hij nog een andere persoon die een grote invloed op zijn verdere ontwikkeling zou hebben; Eiji Yoshikawa, de auteur van het boek 'Musashi'. Dit boek is gebaseerd op het leven van samoerai Miyamoto Musashi en vertelt hoe deze van een jonge, onbezonnen kwajongen uitgroeit tot een van de grootste samoerai in de Japanse geschiedenis. Zowel het boek als de auteur hielpen Oyama bij het leren van de Bushido-code. In datzelfde jaar zetten politieke onlusten in Korea Oyama in beweging. Zijn politieke engagement leidde echter regelmatig tot confrontaties met de Japanse politie. Ook geraakt Masutatsu Oyama in deze periode regelmatig betrokken bij vechtpartijen tussen japansgezinden en leden van de Amerikaanse militaire politie, die de orde handhaafden in de grote steden van Japan. So Nei-Chu en verschillende andere vrienden van Oyama beseffen dat het fout gaat lopen als ze niet ingrijpen. Samen overtuigden So en Eiji Oyama ervan dat hij zich volledig op het Karate moest focussen en zo in de voetsporen van Musashi moest treden.

Om dit te doen, trok Oyama naar de berg Minobu. Hij dacht dat dit de geschikte plaats was om de training te volgen die hij voor zichzelf had gepland. Het enige gezelschap dat hij in deze periode toeliet was dat van zijn student, Yashiro, en een vriend die een keer per maand langskwam om voedsel te brengen.

Het leven op de berg Minobu was zwaar en de eenzaamheid speelde Yashiro parten. Na 6 maanden vluchtte hij dan ook stiekem weg. De volkomen eenzaamheid waarin Oyama achterbleef dreigde uiteindelijk ook hem te veel te worden, maar So Nei-Chu raadde hem in een brief aan zijn wenkbrauw af te scheren. Oyama, die niet wilde dat iemand hem zo zou zien, bleef daardoor in de bergen. Hij zette zijn training en studie door, totdat zijn vriend hem liet weten dat hij niet meer in staat was om Oyama van levensmiddelen te voorzien. Noodgedwongen zette Oyama na 14 maanden zijn training in de bergen stop.

Toen hij na zijn maanden isolement terug in de bewoonde wereld kwam, ontdekte Oyama dat hij net op tijd was teruggekeerd om deel te nemen aan de karatewedstrijden van het Eerste Japanse Nationale Vechtkunstkampioenschap na de Tweede Wereldoorlog. Hij schreef zich in en won al zijn partijen. Oyama groeide daardoor uit tot een levende legende, maar hij voelde sterk de drang om zijn bergtraining af te maken. Hij trok dan ook terug naar de bergen, deze keer naar de berg Kiyozumi.

De training die hij zichzelf deze keer oplegde was nog fanatieker dan voordien. Elke dag trainde hij twaalf uur en dit zonder een dag rust te nemen. Hij oefende kihon terwijl hij onder koude watervallen stond, brak rivierstenen met zijn blote handen, gebruikte bomen als bokszak en sprong honderden keren per dag over snelgroeiende vlasplanten. Ook besteedde hij elke dag een periode aan de studie van oude klassieke vechtkunsten, zen en filosofie.

Op achttien maanden tijd veranderde Oyama volledig. Hij hardde zichzelf in het vuur van training en keerde zelfzeker naar de samenleving terug. Hij had zijn leven volledig zelf in handen genomen en was vastberaden om de controle nooit meer uit handen te geven. Hij nam zich voor om nooit nog zo hevig beïnvloed te raken door de maatschappij als aan het einde van de oorlog.

Om aan de wereld te tonen wat hij bereikt had, legde hij 3 dagen op rij een 100 man kumité af. Drie opeenvolgende dagen vocht hij honderd partijen zonder er ook maar één te verliezen en toen hij de vierde dag opnieuw wilde beginnen, ontdekte hij dat er geen uitdagers meer waren. Vanaf 1950 begint Oyama ook te vechten met gecastreerde stieren. In zijn hele verdere carrière zal hij er tussen de 40 en de 51 bevechten en verschillende daarvan met zijn blote handen doden of de hoorns af slaan. In 1957 loopt dit echter bijna fout. Tijdens een demonstratie in Mexico weet een stier Oyama langs achteren te verrassen en te spietsen. Oyama vecht zwaargewond de stier van zich af en slaat ook deze de hoorns af, maar hij ontsnapt slechts op het nippertje aan de dood. Hij belande in het ziekenhuis en moest daar zes maanden blijven, wat ook het einde betekende voor zijn tour door Mexico.

Om zijn stijl nog bekender en populairder te maken, houdt Oyama verschillende van deze tournees. In 1952 trekt hij door de Verenigde Staten en in 1955 trekt hij door Zuid-Amerika en Europa. Tijdens deze tournees geeft hij demonstraties in grote steden, aan militaire academies en politiescholen, maar waar hij de meeste indruk mee maakt is met het aanvaarden van iedere uitdaging die hem wordt voorgeschoteld. Tijdens zijn tournee door de Verenigde Staten alleen al neemt hij het tegen meer dan 270 vechters uit allerlei stijlen op, maar geen van hen bleek tegen Oyamas ongekende kracht en karatevaardigheden op te kunnen. Een gevecht duurde nooit langer dan 3 minuten en meestal duurde het zelfs niet langer dan enkele seconden. Wat Oyama deed was ongezien en dat leverde hem de bijnaam ‘Godhand’ op.

In 1953 begon Oyama les te geven in zijn eerste Dojo, die niet meer was dan een grasveld ergens in Tokyo. Het is in deze periode dat Oyama zijn karatestijl als een aparte Ryu begint te behandelen en deze een naam geeft. Hij doopt zijn karate ‘Kyokushinkai’, wat 'Uiterste Waarheid en Samenwerking' of 'Gemeenschap van de Uiterste Waarheid' betekent. Om voor naamsbekendheid voor zijn dojo te zorgen, doet Oyama wat hij goed kan: Hij demonstreert zijn kunnen op straat en verzameld zo een schare volgelingen die fanatiek onder hem traint. Dit zorgde er voor dat Oyama in 1956 zijn dojo kon verhuizen naar een bijzaaltje van de plaatselijke balletschool en in 1964 verhuisde de school een derde en laatste keer naar wat de huidige Honbu Dojo (Hoofdkwartier) van het Kyokushin is. Het is ook op dit moment dat Oyama de Internationale Karate Organisatie (de IKO) sticht, zodat hij de scholen die zich bij hem aansloten kan organiseren en hij de vele leden van zijn school beter kan beschermen. In 1957 telde Oyamas ryu immers al zo’n 700 leerlingen, maar van enige organisatie was nog geen sprake. Met de oprichting van de IKO komt daar verandering in en geraken de logistieke moeilijkheden langzaamaan opgelost.  Al Oyamas leerlingen waren van in het beging enorm fanatiek. Ze trainden met wat ze hadden, want een officieel trainingsuniform was nog niet ingevoerd. Vooral het vrij vechten of het Jissen Kumite van Oyama beroerde de krijgskunstwereld en leden van verschillende scholen kwamen speciaal daarvoor naar Oyama Dojo. Oyama ontving al deze budoka met open armen, omdat hun aanwezigheid hem de kans gaf om te blijven groeien en leren. Oyama nam van deze bezoekers over wat zijn stijl beter kon maken en zo kon hij het Kyokushinkai uitbouwen tot de complete stijl die het nu is. Oyama was dan wel gastvrij, hij was ook streng voor zijn bezoekers. Hij wees hen er bij hun aankomst steeds op dat zij naar hem kwamen om te trainen en dat hij hen niet gevraagd had om te komen. Ze dienden zich dus aan zijn regels te houden en hoefden niet te komen klagen wanneer deze hen niet aanstonden. Niemand had hen immers verplicht om naar de Honbu te komen.

Het Kyokushin en de IKO groeien in de jaren die volgden fel. Oyama had een bijzonder talent voor het aantrekken en uitkiezen van goede leraren en hij stuurde hen het hele land door om nieuwe dojos te stichten. Zij pakten dit allemaal op dezelfde manier aan: Ze demonstreerden hun kunnen op straat, trokken nieuwsgierigen aan en gaven hen daarna les in parken, kleine studio’s, op scholen… het Kyokushin groeide zo in Japan verder uit tot een populaire stijl.